BSS
Bronnen voor de Studie van Suriname
Month: oktober 2012
Albert Helman Adyosi/Afscheid
BSS
Bronnen voor de Studie van Suriname
Prijs: € 11,30 |
Albert Helman Adyosi/AfscheidDe gebundelde Suriname-poëzie van Albert Helman In zijn 91ste levensjaar kijkt Albert Helman om en overziet een groot oeuvre van romans, verhalen en essays. Tussen die tientallen boeken heeft de Surinaamse duizendpoot echter ook altijd poëzie geschreven. Dat werk – in het Sranantongo en het Nederlands – verscheen verspreid in kranten en tijdschriften en het meeste ervan hield de dichter in portefeuille. In zijn Verzamelde gedichten liet hij bijna alle gedichten weg die op Suriname betrekking hadden. Al die niet eerder gebundelde poëzie is nu verschenen in een bijna 200 pagina’s tellende bundel. |
BSS 27
BSS
Bronnen voor de Studie van Suriname
BSS 27 ISBN: 978 90 5170 923 0 uitverkocht
|
Yvon van der Pijl Levende-doden. Afrikaans-Surinaamse percepties, praktijken en rituelen rondom dood en rouw Utrecht/Amsterdam 2007.Doodsrituelen hebben altijd tot de verbeelding gesproken van een bont gezelschap zendelingen, missionarissen, avonturiers, ambtenaren en antropologen, dat voet zette op Surinaamse bodem. Vooral het sterven en begraven van de Afrikaans-Surinaamse slaven en hun nazaten, de Creolen en Marrons, kenden een grote belangstelling. Lange tijd riepen de ‘zeeden en gewoonten’ van de ‘heidensche Afrikaan’ nogal wat weerstand op. Langzamerhand heeft de afkeer plaats gemaakt voor een zekere verheerlijking van de ‘traditionele’ doodscultuur met zijn prachtig uitgebreide en betekenisvolle ritus. Een dergelijke folkloristische zienswijze voedt evenwel de vermeende tegenstelling tussen gewone, oppervlakkige, seculiere doodscultuur in westerse samenlevingen en complexe, diepgaande, sacrale doodsrituelen elders.‘Levende-doden’ tracht deze tweespalt te overstijgen door een geïntegreerde benadering van dood en rouw te presenteren, waarin aandacht is voor zowel ‘gewone’ (goede, natuurlijke) als ‘ongewone’ (slechte, tragische, bovennatuurlijke) dood en een scala aan doodsattitudes. De leidende gedachte daarbij is dat stervenden en nabestaanden altijd te maken hebben met conflicterende eisen, verwachtingen en verlangens, die geassocieerd kunnen worden met enerzijds conventionele autoriteitsclaims en anderzijds posttraditionele, individuele aspiraties. De levende-dode vormt hierbinnen het tweede leidmotief. Dood betekent niet noodzakelijkerwijs het definitieve einde van leven, maar eerder een continuering van leven in een andere vorm. De doden zijn niet dood, wordt wel gezegd, zij zijn levende-doden die kunnen interfereren in het dagelijks leven van nabestaanden – als spirituele entiteiten (‘geesten’) of als een voortdurende herinnering. Overledenen moeten daarom met grote zorg en respect behandeld worden.Rituelen rondom dood, begraven en rouw vormen binnen de Afrikaans-Surinaamse leefwereld de belangrijkste rites de passage. Een groot deel van het boek richt zich daarom op de etnografische beschrijving en interpretatie van het rituele proces dat start aan het sterfbed of zelfs vóórdat het ‘finale’ doodsuur geslagen heeft. De studie leunt hierbij op klassieke antropologische benaderingen van overgangsrituelen, maar doet dit niet zonder hedendaagse ontwikkelingen, zoals de medicalisering, privatisering en commercialisering van de dood, in de analyse te betrekken. In Suriname vindt immers, net als in andere samenlevingen, een zekere verdringing van de dood plaats, waardoor de behoefte aan alle pranpran (rituele ophef) tanende is. Tegelijkertijd is onder invloed van Creools nationalisme, groeiend zwart bewustzijn, roots-zoektochten en heimweetoerisme van blaka bakra (Creoolse Nederlanders) een zekere retraditionalisering van bepaalde praktijken waar te nemen.‘Levende-doden’ voorziet in een duiding van deze paradoxale ontwikkelingen en presenteert, vanuit historisch perspectief, de hedendaagse Afrikaans-Surinaamse doodscultuur als een hybride viering, waarin (herontdekte) tradities uit verschillende religieusspirituele oriëntaties, moderne, gemondialiseerde cultuurelementen en verscheidende vormen van conspicuous consumption verweven zijn. |
BSS 26
BSS
Bronnen voor de Studie van Suriname
BSS 26 ISBN-10: 90 5170 621 9 ISBN-13: 978 90 5170 621 5 uitverkocht |
Karin Boven Overleven in een grensgebied. Veranderingsprocessen bij de Wayana in Suriname en Frans-Guyana Utrecht/Amsterdam 2006.De Wayana, die behoren tot de grote groep van Caraïbisch sprekende volken, leven verspreid over drie landen: Brazilië, Frans-Guyana en Suriname. In hun levenswijze verschillen de Wayana niet veel van andere Inheemse volken in het Amazonebekken. En evenals elders in de Amazoneregio staan de grenzen van hun fysieke en sociale wereld onder druk. Het Wayana leefgebied is rijk aan delfstoffen. Er wordt gezocht naar goud en exotische dieren; eco-toerisme is in opkomst. In het voorheen rustige leefgebied wemelt het ondertussen van de bezoekers, migranten en activiteiten. Dat is met name het geval aan de Lawa, de grensrivier tussen Suriname en Frans-Guyana.De Wayanagroep probeert binnen de veranderende omstandigheden te overleven. Net zoals zij dat in het verleden gedaan hebben. Zij zijn in die processen geenszins passieve slachtoffers, zoals vaak is verondersteld. Hedendaagse antropologische studies van het Amazonegebied geven aan dat Inheemse samenlevingen niet alleen bepaald zijn door de natuurlijke omgeving waarin zij leven, maar vooral ook door regionale en historische dynamiek, sociale interactie en door politieke besluitvormingsprocessen. Dat dit ook geldt voor de Wayana is één van de hoofdthema’s van dit boek.Contact tussen verschillende culturen is niet altijd goedaardig of gunstig, het kan zelfs vernietigend zijn, zo leert de geschiedenis. Dat weten de Wayana; zij zijn door ervaring wijs geworden. Toch zullen ook de hedendaagse Wayana contacten met anderen, vernieuwing en verandering blijven zoeken. In de overtuiging dat vermenging met andere volken en de contacten met nationale, regionale of internationale belangengroepen hen – net als in het verleden – in staat zullen stellen allianties te smeden en kennis en vaardigheden te vergaren waarmee zij hun toekomst, als individu en als groep, kunnen veiligstellen. |
BSS 25
BSS
Bronnen voor de Studie van Suriname
BSS 25 ISBN 90-5170-822-X Prijs: € 29,90 |
Okke ten Hove, Wim Hoogbergen & Heinrich E. Helstone Surinaamse emancipatie 1863, Paramaribo: Slaven en eigenaren. Utrecht/Amsterdam 2004.In de serie Surinaamse emancipatie 1863 gaat dit deel over de afschaffing van de slavernij in Paramaribo. De klassieke werken over Suriname behandelen voornamelijk de slavernij op de plantages. Op plantages woonden weinig vrijen en veel slaven. In Paramaribo was de situatie compleet anders. De meerderheid van de inwoners van de stad was op het eind van de slavernijperiode geen slaaf (meer). Op 31 december 1862 telde Paramaribo ongeveer 19.000 inwoners. De overgrote meerderheid was vrij en gekleurd, wat wil zeggen dat deze inwoners wel ‘roots’ in de slavernij hadden, maar dat zelf in 1863 niet meer waren. Dit boek geeft allereerst een zeer lezenswaardige inleiding over slaven en vrijen in de stad Paramaribo en wat er precies gebeurde bij de afschaffing van de slavernij. Dat proces begon in november 1862 en vond zijn bekroning in de dag der Emancipatie: 1 juli 1863. De auteurs gaan uitgebreid in op zowel de slaven als hun eigenaars en de doorbreking van de kleurlijn in Paramaribo. Het boek bevat gegevens van alle 4.320 geëmancipeerden uit Paramaribo die in 1863 in de Emancipatieregisters werden ingeschreven. Zij zijn alfabetisch geordend op familienaam. Ook hun voornamen en de slavennaam zijn te vinden. Verder zijn gegevens opgenomen over de leeftijd, de religie, het beroep en hun familiebetrekkingen. Om slaven te mogen bezitten moest een persoon vrij zijn. De ‘kleur’ deed er niet toe. In Paramaribo woonden in 1863 dan ook veel ‘gekleurde’ eigenaars van slaven. In dit boek staan alle particuliere eigenaars van Surinaamse slaven vermeld. De meeste particuliere eigenaars bezaten maar weinig slaven. De helft had minder dan vier slaven. Over die eigenaars geeft het boek de nodige informatie: waar zij woonden, wat hun etniciteit was en welk bedrag zij kregen bij de Emancipatie der slaven. De ‘Wet op de Opheffing van de Slavernij’ van 8 augustus 1862 bepaalde namelijk dat de slaveneigenaren een vergoeding kregen van Nf 300 per geëmancipeerde slaaf. |
BSS 24
BSS
Bronnen voor de Studie van Suriname
BSS 24 ISBN 90-5170-777-0 uitverkocht |
Okke ten Hove, Heinrich E. Helstone & Wim Hoogbergen Surinaamse emancipatie 1863: Familienamen en plantages. Utrecht/Amsterdam 2003.Emancipatieserie Suriname 1863Nazaten van slaven kunnen zich er nog steeds hevig over opwinden. Bij de afschaffing van de slavernij in de Nederlandse koloniën op 1 juli 1863 kregen niet zij ‘als slachtoffers van het systeem’ maar hun eigenaren een schadevergoeding van de Nederlandse overheid: f 300,- per vrijgemaakte slaaf, een begrotingspost van zo’n tien miljoen gulden. De Algemene Rekenkamer in Nederland heeft die uitgavenpost indertijd nauwgezet gecontroleerd en daardoor kwamen er veel gegevens over de Surinaamse slaven en hun eigenaren in het Archief van de Algemene Rekenkamer terecht.Dit boek is het eerste uit een serie waarin de persoonlijke gegevens zijn opgenomen van alle 34.443 slaven die kort na 1 juli 1863 in Suriname in de zogenoemde Emancipatieregisters werden ingeschreven. Daarin zijn vrijwel alle voormalige Surinaamse slaven te vinden. De auteurs hebben deze gegevens gecombineerd met data uit het Archief van de Algemene Rekenkamer waardoor een unieke serie is ontstaan over de Surinaamse slaven én hun eigenaars. In dit eerste deel van de ‘Emancipatieserie Suriname 1863’ zijn alle familienamen te vinden die in 1863 aan Surinaamse slaven zijn gegeven. 4.320 Slaven woonden in Paramaribo en 30.121 slaven waren werkzaam op plantages. Via een handige index is te achterhalen of de slaven in Paramaribo woonden en als het om plantages gaat, op welke plantage. Van elke plantage is een korte beschrijving van de ligging opgenomen en tevens staan in dit boek de belangrijkste eigenaren vermeld. |
BSS 23
BSS
Bronnen voor de Studie van Suriname
BSS 23 ISBN 90-5170-742-8 Prijs: € 15,- |
H.U.E. Thoden van Velzen Een koloniaal drama: De grote staking van de Marron vrachtvaarders, 1921. Utrecht 2003.Wie de Encyclopedie van Suriname (1977: 667-668) opslaat, vindt onder het lemma ‘werkstaking’ uitvoerige beschrijvingen van de onderwijzersstaking van 1966, de lerarenstaking van 1969 en de algemene staking van 1973. Allemaal gebeurtenissen die zich afspeelden in Paramaribo en omstreken; stakingen die in het binnenland plaatsvonden krijgen geen aandacht. Dit geldt ook voor de grote staking van de Bosneger- of Marron vrachtvaarders van 1921, die werd gedragen door de Ndyuka, Pamaka en Aluku Marrons, en gesteund door de Saamaka Marrons. Toch was deze werkstaking met zijn drie maanden de langste in de Surinaamse geschiedenis, met grote economische en politieke consequenties. De Marrons verdienden hun geld in de negentiende eeuw vooral met houtkap. Rond 1880 brak een periode van nieuwe economische bedrijvigheid aan met de ontdekking van goudvelden in Frans Guyana. Door omstandigheden waren alleen Marrons in staat de duizenden goudzoekers met proviand en uitrusting naar afgelegen gebieden in het binnenland te brengen. De Marrons beschikten ook over het vervoermiddel (de korjaal) en de kennis om hun weg te vinden door ondiepe en verraderlijke stroomversnellingen. De Marrons veroverden zo een monopolie over het riviervervoer, zowel voor Suriname als Frans Guyana. Deze positie gebruikten zij om hoge lonen en vrachttarieven af te dwingen. De staking in 1921 kwam als een donderslag bij heldere hemel. Ndyuka vrachtvaarders keerden met lege boten terug uit Albina naar hun dorpen, en het vrachtverkeer op de Marowijne en Lawa was in één keer stilgelegd.Een stelling van dit onderzoek is, dat het verloop van de gebeurtenissen in sterke mate bepaald is door drie personen: Willem Frederik van Lier, gaanman Amaketi en Yensa Kanape. Vooral de rol van Van Lier is omstreden. De schrijver heeft gebruik gemaakt van archiefmateriaal, en heeft eerdere publicaties vergeleken; veel aandacht gaat naar Nederlandse overheidsdocumenten. |
BSS 22
BSS
Bronnen voor de Studie van Suriname
BSS 22 ISBN 90-393-3136-7 uitverkocht |
Frank Dragtenstein ‘De ondraaglijke stoutheid der wegloopers’: Marronage en koloniaal beleid in Suriname, 1667-1768. Utrecht 2002.Voor Frank Dragtenstein had nog niemand systematisch de archieven over de periode 1670-1760 doorgenomen op zoek naar gegevens over de vroegste geschiedenis van de Surinaamse Marrons, met name over die van de Saramaka, de Matawai en de Aukaners. De meeste schrijvers over slavenverzet en het ontstaan van de Marronsamenlevingen leggen immers het accent op de periode na de vredesverdragen, toen vooral de Boni’s zich nadrukkelijk manifesteerden. Allerlei vormen van slavenverzet zijn bekend: opstanden, brandstichting en moord, maar de meest succesvolle was marronage, het ‘weglopen’ van plantages. Achter de Surinaamse plantages lag een groot oerwoud dat een schuilplaats bood aan de gevluchte slaven. Aanvankelijk zwierven er kleine groepen gevluchte slaven achter de plantages, maar al vrij snel begonnen kleine samenlevingen te ontstaan. Natuurlijk probeerden de planters hun ‘weggelopen’ en rebellerende slaven terug te krijgen, maar patrouilles die achter hen aangingen, leverden nauwelijks wat op. Rond 1730 begonnen uit de groepen gevluchte slaven nieuwe gemeenschappen te ontstaan: de Surinaamse Marrons. In het gebied ten zuidwesten van de plantages, tussen de rivieren Suriname en Saramacca, formeerden zich de Saramaka en de Matawai. Ten oosten van de Commewijne vestigden zich vluchtelingen die te beschouwen zijn als de eerste Aukaners. In het moerasgebied ten oosten van de Cottica woonden de eerste Boni’s en in het moerasgebied tussen de Saramacca en de Atlantische Oceaan treffen we een kleine samenleving aan, die de voorouders waren van de huidige Kwinti. De studie ‘De ondraaglijke stoutheid der Wegloopers’: Marronage en koloniaal beleid in Suriname vult een belangrijke leemte in de Surinaamse geschiedenis op. Het uitgangspunt van Frank Dragtenstein is de chronologische weergave en beschrijving van slavenverzet, marronage en overheidsmaatregelen over de periode 1667 (toen Suriname Nederlands werd) tot 1770 (enige jaren na de vredesverdragen met de Aukaners, de Saramaka en de Matawai). De bouwstenen voor dit goed leesbare boek vond Frank Dragtenstein in het Nationaal Archief te ‘s-Gravenhage, in het Rijksarchief Zeeland te Middelburg en het Gemeentelijk Archief van Amsterdam. Het bronnenmateriaal in de archieven uit deze beginperiode van de Surinaamse geschiedenis is zeer kwetsbaar en niet altijd toegankelijk. Een aantal belangrijke episoden uit de Surinaamse geschiedenis passeren in dit boek de revue en worden met elkaar binnen een logisch betoog verbonden: de Indianenopstand van 1678 tot 1686, de inval van de Franse admiraal Cassart in 1712, de genese van de diverse Marrongroeperingen: de Saramaka, de Matawai, de Aukaners, de Boni’s en de Kwinti. Uitgebreid gaat Dragtenstein ook in op de mislukte vrede met de Saramaka in 1749 en de Tempati-opstand van 1757 die de opmaat zou worden tot de vredesverdragen met de Marrons in 1760, 1762 en 1768. |
BSS 21
BSS
Bronnen voor de Studie van Suriname
BSS 21 ISBN 90-5538-032-6 NUGI 653/941/614 Prijs: € 15,- |
Cornelis Dubelaar & André Pakosie Het Afakaschrift van de Tapanahoni in Suriname. Utrecht 1999. Wanneer het precies was, is niet meer bekend, maar het gebeurde waarschijnlijk in 1908. Op zekere nacht kreeg de Ndyuka Bosneger, Afaka, een droom waarin hem de geest van een blanke verscheen. Deze geest droeg hem op een schrift te ontwerpen voor zijn stamgenoten die tot op dat moment analfabeet waren. De Ndyuka Bosnegers zijn de afstammelingen van slaven die in de achttiende eeuw de wrede Surinaamse slavernij ontvluchtten. Zij vestigden zich in de oerwouden van Suriname, veilig boven de grote watervallen. Afaka gaf gehoor aan de droom. In de dagen daarna ontwierp hij zijn schrift. Iedere twee of drie dagen ontwierp hij een teken, 56 in totaal. Het waren lettergreeptekens en met die 56 syllabe-tekens is het mogelijk alle Ndyuka-woorden te schrijven. In het begin hield Afaka zijn uitvinding voor zichzelf, maar de verschijning van de komeet van Halley in 1910 was voor hem een teken dat hij de kennis van het schrift moest verbreiden. Afaka had contacten met katholieke missionarissen die rond die tijd pogingen deden de ‘heidense’ Ndyuka tot het katholicisme te bekeren. De missie zag onmiddellijk het belang in van Afaka’s schrift voor de kerstening van deze Bosnegers, maar de belangrijkste opperhoofden moesten niets van het katholicisme hebben en wilden daardoor ook niets van het Afaka-schrift weten. Binnen de Ndyuka-samenleving is evenwel altijd een kleine groep actief gebleven die het Afaka-schrift leerde en de kennis ervan doorgaf. Cornelis Dubelaar en André Pakosie hebben in dit boek alle door Afaka geschreven teksten bijeengebracht. Het zijn filosofische en religieuze teksten. Opgenomen zijn de teksten in het Afaka-schrift met een Sranantongo (Surinaamse) en een Nederlandse vertaling. Het boek bevat verder een duidelijke inleiding waarin het werk en de persoon van Afaka beeldend beschreven worden en geplaatst binnen de maatschappelijke context van het begin van de twintigste eeuw. Cornelis Dubelaar (geboren 1917), neerlandicus, was van 1951 tot 1965 leraar Nederlands in Paramaribo. Daar kwam hij in contact met het Afaka-schrift. Hij publiceerde eerder over rotstekeningen in Zuid-Amerika, over de verhaalkunst van de Bosnegers en over Afaka. André Pakosie (geboren 1955) is een Ndyuka die reeds in 1972 begon met publiceren over de culturele en historische aspecten van de samenleving waarin hij opgroeide. Hij behoort tot de kleine kring die het Afaka-schrift kent en doorgeeft. Binnen deze groep is hij de ede-bukuman (hoofdman van het Afakaschrift) |