BSA 16

BSS
Bronnen voor de Studie van Suriname

BSA 16

ISBN: 90-393-0923-X

uitverkocht

Ruud Beeldsnijder‘Om werk van jullie te hebben.’ Plantageslaven in Suriname, 1730-1750.

Utrecht, 1994.‘Ik ben niet gekomen om te doden, maar om werk van jullie te hebben.’ Zo reageerde eens in de slaventijd in Suriname een verontwaardigde plantagedirecteur toen opstandige slaven te hoop waren gelopen en luidkeels riepen dat het alleen maar de bedoeling van de planters was hen te doden.

Ruud Beeldsnijder behandelt die slaventijd in Suriname. Zeer nauwgezet pluisde hij de archieven over Suriname over de periode 1730-1750 uit om materiaal te verzamelen voor zijn boek dat het begin van de achttiende eeuw bestrijkt, een periode waarin over het slavenleven weinig bekend is. Het unieke van dit boek is dat de slaven het middelpunt vormen. Zij waren dan ook de spil waar het in Suriname om draaide. Immers, suiker en koffie waren voor de Europese markt zeer belangrijk geworden, maar die tropische gewassen konden alleen geproduceerd worden met behulp van slaven. De indianen konden dit zware werk niet volhouden, blanke arbeidskrachten moesten goed betaald worden en voldeden vaak niet, maar slaven waren in die tijd redelijk goedkoop, en de eigenaar behoefde hem alleen maar de kost te geven.

De wereld van de slaven kan het best begrepen worden, wanneer ook van de wereld van de planters een duidelijk overzicht wordt gegeven. Daarom behandelt Beeldsnijder in het eerste gedeelte van zijn boek in drie hoofdstukken de leefwereld van de planters. In de resterende negen hoofdstukken komen de slaven aan bod. Hun werk op de plantages, hun voeding, huisvesting, gezinsrelaties, kinderen, ziekte en sterfte worden beschreven. Maar ook hun verzet tegen harde en te veel eisende meesters.

Al lezende zal blijken dat de slaven niet zo machteloos waren als men vaak heeft gedacht. Zij waren ook ‘partij’ en kozen vaak voor een situatie, waarbij een vorm van onderhandelen, zij het stilzwijgend, mogelijk was. Slaaf en planter waren immers aan elkaar overgeleverd. Hem of haar wegsturen, zoals men dat met arbeidskrachten in Europa gewoon was, kon niet. De slaaf van zijn kant was wel bereid te werken, maar eiste goede voeding en wilde niet worden geslagen of beledigd. Het ging dus om geven en nemen.

Wat het slavenbestaan onmenselijk maakte, was niet zozeer de juridische status waarin de slaaf verkeerde, maar het feit dat de koloniale wetten nauwelijks enige bescherming boden. Wanneer planters of rechters meenden een slaaf te moeten straffen, was er zelden ‘genade voor recht,’ zoals dat weleens voor blanken gold, al waren ook voor hen de straffen zwaar. Slaven werden niet als mens gezien, laat staan als ‘eigen volk’. Voor de planter waren zij alleen werkvee. Daarom bleven slaven ontwortelde mensen, die weinig mogelijkheden hadden tot sociale vooruitgang, en zeer geringe wanneer zij een enkele maal bij wijze van gunst werden vrijgelaten.

Hoe de Surinaamse slaven toch in slavernij hun waardigheid en strijdbaarheid wisten te bewaren, laat Beeldsnijder zien. Het boek toont de slaven als mensen zoals ze in de gehele wereld te vinden zijn, soms dapper, soms laf, soms solidair en in andere gevallen alleen denkend aan eigen belangen, maar vaak slim en omzichtig in hun strategie van overleven.

Een opmerkelijk boek, bestemd voor eenieder die zich interesseert voor Suriname en voor de geschiedenis ‘van onderen op bezien’.